Fioretti College Veghel

Samenvatting H2

Samenvatting H2
1 / 31
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Samenvatting H2

Slide 1 - Slide

Naar een ander soort leven
2.1

Slide 2 - Slide

Leervragen
Hoe werd Nederland vanaf 1815 bestuurd?
Belangrijke vragen bij 2.1
Wat veranderde in het bestuur door de grondwet in 1848?
Hoe waren de leef- en werkomstandigheden van arbeiders?
Hoe is de samenleving veranderd d.m.v. de industrialisatie?

Slide 3 - Slide

Belangrijke begrippen: 
  • Staatshoofd: Persoon met het hoogst gezag in de staat
  • Constitutionele monarchie: een regeringsvorm waarbij dek koning zich aan de grondwet moet houden. 
  • Ministers: lid van de regering
  • Eerste Kamer: deel van de Staten-Generaal (het parlement), waarvan de leden door de volksvertegenwoordiging in de provincies gekozen zijn.
  • Tweede Kamer: Deel van de Staten-Generaal (het parlement), waarvan de leden door burgers gekozen zijn.
  • Liberalen: iemand die in de politiek streeft naar meer vrijheid. 
  • Conservatieven: iemand die in de politiek streeft naar behoud van bestaande toestanden. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide




Napoleon

Nederland tot 1813
  • Onderdeel van Frankrijk
  • Een Franse koning in Nederland: Lodewijk Napoleon

Slide 7 - Slide

X

Slide 8 - Slide

Het bestuur van Nederland vanaf 1815
Koning Willem I werd staatshoofd:
  • Persoon met het hoogste gezag (macht) in een staat

Nederland werd een constitutionele monarchie:
  • Constitutie = grondwet
  • Monarchie = koninkrijk 

Slide 9 - Slide

Het bestuur van Nederland vanaf 1815
  • Koning Willem I was de leider van de regering.
  • Koning regeerde samen met de ministers > maakte wetten en voerden deze uit.
  • Koning mocht ministers ontslaan en benoemen.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Steeds meer ontevredenheid
Er ontstonden 2 groepen in de politiek:
  • Liberalen: Zij waren ontevreden over de politiek en wilden verandering.          
                 vrijheid in de politiek 
  • Conservatieven: de macht moet bij de adel en de koning blijven.
                 alles bij het oude laten

1830: De liberalen en katholieken komen in opstand tegen Koning Willem I. Hierdoor werd België zelf een koninkrijk.

Slide 12 - Slide

Nieuwe grondwet 1848
In 1840 werd Koning Willem II koning.

In 1848 komen overal in Europa mensen in opstand tegen de koningen (= revoluties)
  • Koning Willem II is bang dat hetzelfde gaat gebeuren in Nederland.


Slide 13 - Slide

De grondwet van 1848
In 1848 laat Koning Willem II liberaal Thorbecke de grondwet veranderen.
  • Burgers kregen meer vrijheden.
  • Parlement kreeg meer te zeggen.
  • Koning mocht zich niet meer met de politiek bemoeien.
  • Parlement bepaalde wie er in de regering kwam.
  • EK werd door volksvertegenwoordigers van de provincies gekozen
NL geen democratie > rijke mannen stemmen

Slide 14 - Slide

Leervragen
Hoe werd Nederland vanaf 1815 bestuurd?
Belangrijke vragen bij 2.1
Wat veranderde in het bestuur door de grondwet in 1848?
Hoe waren de leef- en werkomstandigheden van arbeiders?
Hoe is de samenleving veranderd d.m.v. de industrialisatie?

Slide 15 - Slide

Werken in de industriële samenleving
  • Lange werkdagen: 6 dagen
  • Geen vrije dagen of  vakantie.
  • Oorverdovend lawaai.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Werken in de industriële samenleving
  • Binnen was het donker
  • Er was weinig frisse lucht in de fabriekshallen.
  • Gevaarlijk werk: weinig oog voor veiligheid.
  • Ziek betekend geen geld. 

Slide 18 - Slide

Wonen in de industriële samenleving
  • Donkere, piepkleine woningen, dicht op elkaar.
  • Afval en uitwerpselen kwamen in beerputten terecht of in rivieren/ kanalen.
  • Geen schoon drinkwater.

Slide 19 - Slide

Wonen in de industriële samenleving
  • Slechte hygiëne.
  • Besmettelijke ziektes.
  • Gemiddelde leeftijd arbeider: 35 jaar.
  • 50 jaar was oud.

Slide 20 - Slide

Veranderingen in de samenleving
Werknemers zijn ontevreden          oprichting van vakbonden:
  • Onderhandelen met werkgevers
  • Staken voor betere werkomstandigheden 

In 1860 kreeg de politiek meer aandacht voor de sociale kwestie:
  • Onderzoek naar leef- en werkomstandigheden
  • Wetten die het leven van arbeiders verbeteren
  • Afschaffing kinderarbeid > Kinderwetje van Houten

Slide 21 - Slide

Stromingen in de samenleving
2.2

Slide 22 - Slide

Leervragen
Waarom en hoe werd het kiesrecht uitgebreid?
Belangrijke vragen bij 2.2
Welke strijd werd er over het onderwijs gevoerd?
Welke stromingen streefden naar meer vrijheid?
Hoe veranderde de positie van vrouwen?

Slide 23 - Slide

Belangrijke begrippen: 
  • Kiesrecht: Het recht om te stemmen
  • Algemeen kiesrecht: Iedereen mag stemmen
  • Parlementaire democratie: Het parlement heeft de hoogste macht en de burgers kiezen de leden.
  • Emancipatie: Het krijgen van gelijke rechten.
  • Confessionelen: Groep mensen die in de politiek uitgaat van het geloof (katholieken en protestanten).
  • Politieke partijen: Organisatie die vanuit bepaalde ideeën probeert invloed te hebben op het bestuur.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Leervragen
Waarom en hoe werd het kiesrecht uitgebreid?
Belangrijke vragen bij 2.2
Welke strijd werd er over het onderwijs gevoerd?
Welke stromingen streefden naar meer vrijheid?
Hoe veranderde de positie van vrouwen?

Slide 28 - Slide

Belangrijke begrippen: 
  • Socialisten: Een groep mensen die in de politiek streven naar meer gelijkheid
  • Communisten: Een groep mensen die in de politiek streven naar gemeenschappelijk bezit van productiemiddelen en verbruiksgoederen.
  • Discriminatie: Onderscheid maken tussen mensen met de bedoeling iemand of een groep achter te stellen.
  • Feministen: Iemand die streeft naar gelijke behandeling van vrouwen en mannen.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide